Op 25 augustus 1888 was de omgeving van het Sint-Jozefshuis in Gent versierd met wimpels, kransen en opschriften.
De nederige hospitaalzuster Bonaventura, liefkozend ook “Bonneke” genoemd, vierde haar honderdste verjaardag. Ze ontving hierbij felicitaties, gedichten en bloemen uit de verschillende huizen van de Zusters van Liefde.
Bisschop Lambrechts had haar tijdens een bijzondere dankmis in de kapel van Terhaegen de communie uitgereikt. De geestelijke vader van de congregatie kanunnik Janssens en een resem belangrijke personen waaronder graaf Ernest de Kerchove de Denterghem, voorzitter van de Commissie van de Burgerlijke Godshuizen, diverse kanunniken, senatoren en hoofdgeneesheer Vermeulen waren aanwezig.
Voor de gelegenheid hadden de medezusters ook een “schoon namaaksel” van haar portret van de hand van schilder Jozef Janssens laten maken. Prentjes met de afbeelding en een rijmpje van Alfons Janssens werden uitgedeeld aan alle genodigden.
Met een bewonderingswaardige nederigheid ontving zij ook uit handen van de arrondissementscommissaris de ‘Burgerlijke Onderscheiding Eerste klasse’ haar bij Koninklijk besluit toegekend voor haar jarenlange diensten aan de maatschappij.
Wie was zij ?
Juffrouw Justina Cornelia De Clercq werd geboren te Menen op 23 augustus 1788.
Aan moederskant had zij een beroemde voorvader, namelijk Pierre Jacques Osten (1758-1814). Hij was een echte vechtersbaas, streed mee in de Brabantse omwenteling en werd later zelfs generaal in het leger van Napoleon.
Maar onze Justina Cornelia was een stuk vredelievender.
Op 11 maart 1811 trad zij als novice in bij de Zusters van Liefde van Jezus en Maria in het klooster Terhaegen in de Molenaarstraat in Gent. De congregatie werd op dat moment nog bestuurd door haar stichter erekanunnik Petrus Jozef Triest.
Op 25 juni 1812 sprak zij haar heilige geloften uit en kreeg de kloosternaam Bonaventura. Ze verhuisde naar het landelijke Lovendegem waar de congregatie gesticht werd en deed daar dienst als keukenzuster.
In 1818 werd zij vervolgens naar het ‘Zothuis’ in Gent gestuurd waar zij maar liefst zeventig jaar met veel toewijding en trouw dienst deed.
Dit ‘Zothuis’ of ‘Weesenhuys voor vrouwen’ werd in 1605 door de stad Gent gesticht in een uithoek nabij de Zandpoort (Sottepoort). In de 19de eeuw was dit langs de Korte Violettelei en de Bestormstraat (nu Zandpoortstraat/Sint-Martensstraat).
In 1808 bracht Triest op verzoek van het stadsbestuur een werkbezoek aan het Duivelsteen en het klooster van de Alexianen waar geesteszieke mannen verbleven en ook aan het Weesenhuys voor de vrouwen later gekend als het Sint-Jozefshuis. Hij was ontsteld door de toestanden die hij er aantrof. Sommige geesteszieken werden geketend en verbleven er in onmenselijke hygiënische omstandigheden. Verpleging bleef al geheel achterwege. Toezicht was uitbesteed aan onbekwaam personeel van laag allooi.
Ondanks de grote bezorgdheid geuit door moeder Placida werden op 4 april 1808 de 4 eerste zusters naar het front in het ’zinnelozen gesticht’ gestuurd. Ze verrichtten er die eerste jaren met risico voor hun eigen veiligheid heldendaden en wisten de toestand op een aanvaardbaar niveau te krijgen. Na enige tijd werd een apotheek ingericht die medicijnen aan behoeftigen verstrekte. Rond 1829 streek werd Dr. Jozef Guislain hoofdgeneesheer (hij woonde in het nabijgelegen Ingelandgat). Dit gebeurde op uitdrukkelijk verzoek van Triest, die zelfs bereid was om een deel van het loon van dr. Guislain te betalen. Hij zal er een voor die tijd moderne behandeling introduceren. In 1908 wordt de instelling door de stad gesloten en verhuist ze naar de splinternieuwe site van Caritas in Melle.
‘Bonneke’ stierf op 27 juli 1889 elf maand na haar jubileum. Ze werd net geen 101 en werd begraven op het Campo Sancto in Sint-Amandsberg.
Uit haar tijd in Lovendegem is een mooie anekdote bewaard die het ‘goedheugig nonneken’ mooi typeert.
Ze werd na haar professie als keukenzuster tewerkgesteld in het klooster van Lovendegem waar het verhaal van de Zusters van Liefde begonnen was. Ze deed haar werk met veel plichtsbesef. Maar goed koken met de ranzige boter die ze ter beschikking kreeg daar kon ze zich maar moeilijk naar schikken. Dus vroeg ze aan haar overste moeder Rosalie om goede boter. Die vond een dergelijke luxe voor de zusters niet echt met de regel passen. Daarmee was de kous voor zuster Bonaventura echter niet af. De belofte van gehoorzaamheid was blijkbaar voor haar niet alles zaligmakend en zeker niet de boter.
Op een dag trok zij haar stoute schoenen aan, en in plaats van naar de mis te gaan, vertrok zij met een bang hart en bedrukt zieltje naar het moederklooster in de Molenaarstraat in Gent waar ze audiëntie bij vader Triest vroeg.
Nu ging een eenvoudig kloosterzustertje niet zomaar voor een bagatel ten rade bij de overste en stichter van de congregatie. Triest keek dan ook even op toen zijn meid hem meldde dat een zuster uit Lovendegem in de spreekkamer zat te wachten voor een persoonlijk onderhoud met hem.
Nadat Bonneke beteuterd haar verhaal gedaan had reageerde vader Triest koeltjes en gaf zijn meid de opdracht stante pede een ‘“’voituur’”’ te laten komen. Tegen het ‘goedheugig’ nonneke zei hij ernstig maar ook half lachende: ‘Spoed u daarin en ga weer vanwaar ge gekomen zijt…’. Hoe het uiteindelijk verder boterde met Bonneke vertellen de bronnen spijtig genoeg niet. De huidige zusters genieten vandaag wel van hun maaltijd bereid met goede boter… Dankzij zuster Bonneke?